Met de scheikunde tot in zijn tenen
is er nog vijfenvijftig kilo vriend,
die iets hoest over het boek dat hij leest ?
plus het geringe gewicht van zijn ziel
(die zit in de pijnappelklier, dacht Descartes).
De telefoon houdt op met ademen,
jij rijmelaar omklemt die knook
als een hond. Dat lichaam is zo mager van de rook;
die verpleegsters ? o de harde menslievendheid
van hun handen ? zijn missiezusters in een kolonie
van de katholieke koning Kanker; de behandelend arts
is districtshoofd: ze vermoorden hem humanitair,
druppel voor druppel, zoete krengen, nette schoft.
De mens? In brand gevlogen duisternis.
De mens? Tussen twee stilten geroezemoes.
De dood is een onhandige oplossing voor het raadsel tijd.
De dood is een linkse remedie. Raaskal rustig
(je zit je hele leven op de os die je zoekt, zegt Zen)
tot het ziekenhuis, neurie de onsamenhangende
zwanenzang van het postmodernisme; roep
de veearts met de spuit als je het al niet meer verdringen kan.