Königsberg, de winter van 1804. In de vrieskou worden lijken gevonden zonder duidelijke doodsoorzaak en in een bizarre lichaamshouding. De plaatselijke bevolking meent dat de doden slachtoffers zijn van de duivel. Hanno Stiffeniis, een jonge magistraat en voormalig student van Immanuel Kant, twijfelt en probeert te beredeneren wie de dader van deze misdaden kan zijn. Totdat demonen uit zijn jeugd hem naar Königsberg achtervolgen en het motief voor de moorden juist in zijn eigen verleden blijkt te zijn ontstaan.