De oostkust van Engeland, de schitterende streek die Cornwall heet, wordt geteisterd en geplunderd door een geheimzinnige Franse piraat die zijn thuishaven heeft gevonden in een baai aan de monding van de Helfordrivier. Als de mooie lady Dona op een keer door de bossen dwaalt, stuit ze bij toeval op de schuilplaats van een kaperschip en haar stoutmoedige Franse kapitein. De piraat ontdekt haar, verwelkomt haar hoffelijk aan boord en zegt haar dat hij haar als een der zijnen wil beschouwen. Waarom neemt lady Dona zijn aanbod aan en waarom wijst ze zijn toenaderingspogingen niet van de hand? Wat drijft haar ertoe als scheepsjongen vermomd zelfs bij de piraat aan boord te gaan en met hem uit te varen, de woeste golven van Het Kanaal op in de jacht op een koopvaarder? Om welke reden wil ze – als in de streek pogingen worden ondernomen de zeerover in te rekenen – hem voor zijn noodlot behoeden als het net zich rond hem dreigt te sluiten?