In dit originele tweeluik van fictie en non-fictie geeft Ellen Ombre vorm aan haar complexe persoonlijke geschiedenis en de research die ze deed naar de Surinaamse Jodensavanne. In deel één probeert Lot, een studieus Surinaams meisje, haar voorouderpuzzel te leggen, waarin zowel Afrikaanse als Joodse bloedlijnen lopen. Lot is evenzeer gefascineerd door de mythe van de vervolgde Joden als ontsteld door de geschiedenis van slavernij. Dit spanningsveld neemt ze mee naar Nederland, waar het gezin eind jaren vijftig heen verhuist. Net als Lot is Ombre mogelijk verwant aan de stichters van Jodensavanne. En net als Lots vader zocht ze jarenlang haast obsessief naar feiten over de Jodensavanne. Het tweede deel van het boek is de neerslag van dit historisch onderzoek en haar ontmoetingen met Erwin Nassy, volgens velen de enige rasechte Sefard in Paramaribo. Ombre ontdekt dat diens broer Leo Nassy in 1935 uit Suriname is gehaald om in Amsterdam tot een gedegen Jood te worden gevormd. Hij werd door de nazi’s in Sobibor vermoord. In dit verbijsterende verhaal komen alle lijnen van ras, identiteit en mythe samen.
Over Erfgoed:
‘En dan begint de roman waarin afkomst, racisme, identiteit, culturele dominantie, noem alles maar op, de revue passeren. Schitterend...’ – Kees ’t Hart in De Groene Amsterdammer