Deze poëziebundel is de eerste integrale herdruk van Gorters 'Liedjes' sinds de postume publikatie ervan in 1930. Lange tijd is Gorter de dichter van 'Mei' gebleven; zijn sensitivistische 'Verzen' waren revolutionair, en werden pas recent door een breed publiek ontdekt. 'Liedjes', de meest bijzondere, verstrekkendste poëzie van zijn hand, is misschien wel de mooiste miskende Nederlandse poëzie van deze eeuw. Gorter schreef ze tussen 1910 en 1924, de jaren rondom de Russisch revolutie, waar hij zo ongelooflijk veel van verwachtte. Toch vormen ze allesbehalve een 'politiek gekleurd' verslag: in 'Liedjes' lukt het Gorter tot een late, grootse synthese te komen van pure, erotische lyriek en idealistische verwachtingspoëzie, waarbinnen zijn hoofdmotieven 'landschap', 'lichaam', 'liefde' en 'licht' mysterieus versmelten.
'Liedjes' bevat, in drie delen, naast een voorrede, 221 teksten in twee maal vier en een maal drie reeksen. De bundel is voor het eerst in Gorters werk een uitgesproken voorbeeld van expressieve poëzie die niet 'vertelt' maar 'laat zien': op de manier van de muziek. Alleen op die manier is het schitterend gecomponeerde weefsel in staat het over 'het onuitsprekelijke' te hebben. Pas op basis van de 'partituur' van 'Liedjes' krijgt de wereld van Herman Gorter haar uiteindelijke vorm: een bijzondere vorm van wanhoop, liefde, verwachting - een zwaar bevochten vorm van genade en verzoening, over de dood heen - een zeldzame vorm van geluk.