Roald Dahl schreef zijn eerste brief aan zijn moeder, Sofie Magdalene, toen hij negen jaar oud was en op een kostschool verbleef. Zijn moeder was zijn eerste lezer en zonder zijn correspondentie met haar was hij misschien wel nooit schrijver geworden. Zij was degene die hem aanmoedigde om te verzinnen, te overdrijven en te vermaken. Zo ontwikkelde Dahl de duistere humor en fantastische verbeelding waarmee hij later zijn tijdloze verhalen zou schrijven. Deze brieven, geschreven tussen 1925 en 1967, omspannen een groot deel van Dahls leven: we volgen hem op een Engelse kostschool, in Afrika bij Shell, bij de Royal Air Force en in Amerika.