In Lieverd beschrijft Marlies Allewijn het leven van haar grootmoeder, dat bijna de hele twintigste eeuw bestreek. Het is een verhaal zonder heldin. Haar opoe was een gewone Zeeuwse vrouw. Ze stond niet op de barricades, deed geen uitvindingen en stierf geen bijzondere dood. Ze voedde vier kinderen op, werd weduwe toen ze 63 was en werkte hard. Niet om een luxe leven te kunnen leiden, maar om te zorgen dat er eten was; eerst voor haar ouders en broertjes en zusjes, en later voor haar man en kinderen. Marlies ging voor dit verhaal terug in de tijd en realiseerde zich dat ze haar opoe eigenlijk helemaal niet zo goed kende. Wat waren haar angsten, dromen en ambities? Had ze die überhaupt? Of had ze daar helemaal geen tijd voor? Bij iedere anekdote of grote gebeurtenis uit haar grootmoeders leven vroeg ze zich af: waar dacht ze aan en hoe voelde ze zich? En hoe verhoudt haar leven zich tot het mijne? Als vanzelf ontstaat er voor de lezer een verwevenheid tussen de levens van opoe en kleindochter.