‘Dan is daar de zee. Een blauwe baai wordt half omsloten door een oud stadje. Over de boulevard struinen nietsvermoedende toeristen en in het water dobberen zeilboten; ze liggen vredig voor anker en draaien mee met de wind. Er wapperen verschillende vlaggen, Franse, Zweedse, Finse, en hier en daar ligt een rubberbootje langszij, een teken dat er mensen aan boord zijn. Een van die boten kan mij toch wel meenemen? Ik wil het gaan vragen. Maar die boten liggen daar. Ik sta hier. Ik schop mijn slippers uit, werp mijn T-shirt over een hek, loop naar de kaderand en duik.’