Twee vrouwen en een man erven van een gemeenschappelijke tante een goed onderhouden buitenhuis. Ze besluiten het huis met z'n drieën te gaan bewonen en het bezit zoveel mogelijk volgens de joyeuze levensstijl van de bewonderde tante in stand te houden. Ze slagen er niet in.
Het huis vervalt en de bewoners raken van elkaar vervreemd. Plannen en idealen hebben ze niet meer. Ingrid probeert nog iets op te houden van de oude glorie. Martin heeft zich met een fles teruggetrokken in gelatenheid. Laure zit vruchteloos achter het beeldscherm van haar tekstverwerker. Dan komt Resi, een studente die vraagt of ze voor een paar dagen haar tent in de tuin mag opzetten. Haar aanwezigheid brengt beweging in de verstarde verhoudingen, maar heeft vooral effect op Laure. Herinneringen dringen zich op, gevoelens komen los - eindelijk kan ze schrijven. De vraag is of ze kan leven. Onder het trage ritme van verloren illusies en gekoesterde herinneringen gaat een nerveuze spanning schuil tussen hoop en wanhoop en tussen de personages onderling. Maar ook tussen de personages en de schrijfster zelf. Wat is hun werkelijkheid? Wat is fictie?