‘Ik had een prettige jeugd’, zo opent Adrian, de hoofdpersoon in Maskerade, het verhaal over zijn kindertijd. Meteen daarna weet de lezer dat daar niets van klopt. Zijn vader, eigenaar van een patentbureau voor uitvinders, pleegt zelfmoord als de jongen twaalf is. Zijn moeder (die hij vanaf die tijd de Weduwe noemt) trekt zich terug in haar bed. Het huishouden wordt voortaan geregeerd door een tante die niets van de jongen begrijpt. Adrian vertelt hoe hij van zijn twaalfde tot zijn zeventiende opgroeit in een huis dat veel weg heeft van een opslagruimte waar hele en halve uitvindingen, verzwegen gevoelens, verborgen levens en leugens opgestapeld liggen. Zelf draagt hij ook een geheim met zich mee, waarvan hij zich langzaamaan bewust wordt