Samen met zijn zus Sanne gaat hij terug naar Zuid-Jutland. Bij de koffie met moeder komen al snel lastige vragen op tafel. Heeft zij echt niet geweten dat haar man zijn dochter ’s nachts bij zich op de bank riep? En hoe en waaraan is hij zo onverwachts overleden? Wie propt een zieke oude man een stuk kaas van zes bij zes centimeter in de mond?
Als Allan er na een gesprek met de arts van overtuigd is dat zijn vader hem op zijn sterfbed heeft aangeroepen en dus toch wel van hem hield, ziet hij af van zijn plan om aangifte bij de plaatselijke politieagente te doen. Heeft hij, Allan, zelf de anderen het leven onmogelijk gemaakt door over zijn jeugd te schrijven?