'U, meneer, u die er zo eenvoudig en aardig uitziet, u die me zo welwillend hebt laten praten, misschien kunt u me wel zeggen wat ik moet doen.' Het is de verrassende slotzin van het relaas van een eenzame, aan lager wal geraakte, nog jonge man; hij heeft urenlang tegen iemand aangepraat in een nachtelijk café, en verwacht nu een antwoord waar hij wat aan heeft, een antwoord dat u, lezer, zelf mag bedenken.
Hij had natuurlijk nooit het oor van zijn baas mogen aanraken - daar begon de ellende: ontslag op staande voet, niet meer aan het werk kunnen komen, met een verlammende onzekerheid als gevolg, die de liefde in de kiem smoort en de vriendschap dwarsboomt. In Middernacht zien we iemand afglijden, maar een naar gezicht is het al met al niet: Duhamels mededogen en zijn fijne humor pakken de lezer in op een manier die wij in onze literatuur alleen van Elsschot kennen.
Hij had natuurlijk nooit het oor van zijn baas mogen aanraken - daar begon de ellende: ontslag op staande voet, niet meer aan het werk kunnen komen, met een verlammende onzekerheid als gevolg, die de liefde in de kiem smoort en de vriendschap dwarsboomt. In Middernacht zien we iemand afglijden, maar een naar gezicht is het al met al niet: Duhamels mededogen en zijn fijne humor pakken de lezer in op een manier die wij in onze literatuur alleen van Elsschot kennen.