In Mien zinloze aanwezeghaid keert Lammert Voos terug naar zijn roots: uitbundige gedichten over het leven, de liefde, zijn kleurrijke familie en de streek waar hij geboren is. Het Gronings wordt soepele klei in de handen van Voos, hij kneedt barokke beelden van taal. Er zit een ongeremdheid in het schrijven die de poëzie van Voos rauw, ontwapenend en uiterst persoonlijk maakt. De dichter zelf is niet zelden hoofdpersoon, hij legt verbindingen met het barre land van het noorden, de mensen uit zijn jeugd. In deze samensmeltingen laten veel gedichten zich lezen als expressionistisch opgezette zelfportretten. Korte filmische scènes waarin ieder woord telt.