Hoe betrap je het heden op zichzelf? Is het een freak, een gramarijn, de derde ruimte, a natural blonde? Wat is tijd voor de mens in zijn kleine eeuwigheid? Hoe definiëren we de wereld, met welke taal brengen we orde aan in welke chaos? Of zoals het heden de mens toebijt: ‘Jullie overspelen me graag, kwijlen bij mijn naam, maar als je lijdt / omdat je me niet vat, lijd jezelf maar kapot, medelijden is iets wat het verleden / uitspeelt en voor de toekomst heb ik geen geduld // Ik ben het stuifmeel van mijn eigen tijd’.
Als een archeologe gaat Sasja Janssen in zowel uitwaaierende, lyrische als gecomprimeerde gedichten terug naar de oorsprong om iets van het raadselachtige nu bloot te leggen.