Een man moet bodemmonsters nemen op een vervuilde zandvlakte. Hij verblijft in een hotel en valt daar mensen lastig. 'Ja, dit is het tijdperk van Aquarius. New Age, sjamanisme, aura's voelen, hunebedjes bezoeken, feng shui.'
Met luchtige ernst beschrijft Koen Peeters hoe de zandman een sjamaan wordt en hoe tussen zijn woorden de geesten voelbaar worden. Ondertussen raakt hij betrokken bij de mensen van het hotel, de bazin Polly, een oude tante, de zoon Robin en ook bij Polly's ex-man Albert, die downunder in Australië zit.
Dan duikt op de zandvlakte een aboriginal op. En er verschijnen rode vegen in de lucht.
Koen Peeters laat het eeuwige verlangen zien naar heilige plaatsen en godsbewijzen. Hij bewijst dat we, hoe ongelovig we ook zijn, allen hunkeren naar een universum zo blauw als de mantel van Maria, en zo rood als Uluru bij zonsondergang.