Hij moet met zijn ouders mee naar het kleine dorpje Feerkevenne, vlak tegen de Nederlandse grens, waar zijn opa woonde, in een oude windmolen nog wel! Sooi vindt het dorpje maar niks.
En de windmolen al helemaal niet. Zo'n krot! Tot zijn schrik ontdekt de jongen dat zijn ouders er een bed and breakfast van willen maken, en dus in het dorp willen blijven wonen!
Als zijn oma hem begroet, barst ze van vreugde in tranen uit... Op de begrafenis van zijn opa zitten al diens bejaarde vrienden de jongen stomverbaasd aan te staren...
Door toedoen van een oud vrouwtje dat 's nachts in zijn kamer lelijke sjaals in bonte kleuren breit, wordt Sooi terug in de tijd geslingerd naar het Feerkevenne van 1946, het jaar waarin zijn opa twaalf was.
Het ging toen niet goed met de molen. Tisse, de papa van Sus en dus Soois overgrootvader, is verarmd uit de oorlog gekomen en dreigt de molen waar Sus zo van houdt te moeten verkopen...
Zal Sooi zijn opa kunnen helpen? En wil hij dat eigenlijk wel?