Op donderdag 4 september 2003 vielen tien speurders binnen bij Johan Museeuw voor een huiszoeking. Ze zochten doping. Museeuw besefte meteen hoe laat het was. 'Van leeuw werd ik op slag prooi. De redder van het wielervaderland was sindsdien aangeschoten wild. In dit boek vertelt hij vrijuit over de mentale roetsjbaan waarop hij terechtkwam. Hij kijkt terug op zijn innerlijke twijfels, de tweestrijd die hem verscheurde, de bekentenis en de spijt, die te laat kwamen. Hij maakte kennis met de dunne scheidslijn tussen glorie en afgang, tussen aanbidding en verguizing. Hij ervoer het tweesnijdend mes van de roem, de meedogenloosheid van de media en het verraad van de buitenwereld, die hem plots als een vuige crimineel beschouwde. Het boek is behalve een schuldbekentenis ook een vraag om begrip voor de hedendaagse toprenner, die onder grote druk de hoogste toppen wil bereiken. Museeuw verbloemt zijn misstap niet. Maar hij laakt de onrechtvaardigheid van de dopingschaduw die sinds de affaire over zijn hele carrière ligt. In het boek weerklinkt niet alleen 'mea culpa', Museeuw vraagt ook erkenning voor zijn verdiensten, zijn doorzettingsvermogen, zijn erelijst. Want achter de leeuw (en de prooi) zat niet alleen een uitzonderlijk atleet, maar ook een mens van vlees en bloed.