Hannah is restaurator in het Rijksmuseum. Het is haar werk schilderijen te ontdoen van troebel vernis om de oorspronkelijke kleuren en details tevoorschijn te halen. Per toeval stuit ze op het werk van een blind geworden Friese dichter. Als ze hem hoort voordragen tijdens een poëziefestival weet ze dat ze deze man wil ontmoeten. Ze voelt een sterke verwantschap met hem, met de manier waarop hij in zijn geheugen door veertig jaren duisternis heen moet graven om daaronder weer bij het licht en de kleuren te komen, de beelden uit zijn jeugd van het Friese oerlandschap waarin ook Hannah opgroeide. Ze besluit hem achterna te reizen naar het waddeneiland, waar hij iedere zomer kampeert en stuurt aan op een ontmoeting. In intieme gesprekken verkennen ze de werking van het geheugen, de verbeelding en het scheppingsproces.