Aan het begin van de twintigste eeuw gaan Neeltje en Frederik Peen naar de Vereniging voor Doofstommenonderwijs te Amsterdam, de school die door professor Burger is opgericht. Hij werd daarbij trouw bijgestaan door de heer Sluizer. Gebarentaal was ten strengste verboden binnen het onderwijs. Het leren spreken had prioriteit, maar ook andere vakken werden niet vergeten. De kinderen vonden op school geborgenheid en veiligheid.
Naast hun vriendschappen, de nodige streken met een vleugje humor, en een overvloed aan sportieve ambities, hadden broer en zus steun aan elkaar. Samen vonden ze in stilte hun weg door het bezette Amsterdam.
In het heden komt Jenny bij toeval in contact met een beschadigd, doof meisje dat niets los wil laten over haar eigen leven, behalve dat ze op zoek is naar haar tante Julie. Jenny ontfermt zich over het eenzame meisje en besluit haar te helpen. Ze gaat op onderzoek uit om erachter te komen wat er met de spoorloos verdwenen tante is gebeurd. De geheimzinnige helper uit het eerste deel laat ook weer van zich horen.