In tegenstelling tot vele verwachtingen, kwam New York de schok van 11 september snel te boven. Na een korte onderbreking zette haar eerder begonnen heropleving zich voort. Het geld vloeit, New York groeit en bloeit. De stad werd veiliger, vriendelijker, groener, mooier. Jacqueline Goossens, die al meer dan een kwart eeuw in New York overleeft door er haar ogen de kost te geven en haar oren te luisteren te leggen, beschrijft dit proces als geen ander. New York is al lang haar thuis geworden maar toch blijkt uit haar wekelijkse rapporten telkens weer de verwondering van een antropoloog. Van een meisje uit Maldegem dat verzeild is geraakt in de meest stadse aller steden. Jacqueline schrijft zelden over beroemdheden, al zijn die in New York niet zeldzaam. Ze kijkt minder omhoog dan om zich heen, naar het alledaagse leven. Ze beleeft New York en dat maakt haar observaties anders dan deze van journalisten die tijdelijk in de stad neerstrijken. Door dat meeleven heeft ze ook veel aandacht voor de andere kant van de medaille. In New York wordt niet alleen de rijkdom maar ook de armoede groter. De kloof wordt dieper. Jacqueline kijkt aan beide kanten ervan. Ze neemt je mee door de buurten en seizoenen van New York. Doorheen haar relaas hangt het besef dat New Yorks vette jaren geteld zijn. Dat de renaissance broos is en de pletwals van verval kan terugkeren. Maar Jacquelines verhaal is er ook een van hoop, van vertrouwen in de taaiheid en vindingrijkheid van haar mede-New Yorkers. Dat ze het met veel humor vertelt, is mooi meegenomen. In dit boek zijn columns verwerkt die Jacqueline schreef voor De Morgen, Knack Weekend, Argus en Scoop.