‘De nacht is mijn vijand als ik slaap, mijn vriend als ik waak.’ In 2005 wordt de wereld van Meneer B. kleiner als hij het na een hartinfarct rustig aan moet doen. In dit dagboek mijmert hij tijdens het herstel zonder schroom over voorbije liefdes, muziek maken, het schrijven, de boeken en de schrijvers die hem irriteren of inspireren. Hij fantaseert bij het uitzicht dat hij vanuit zijn flat heeft op vrijmoedige buurvrouwen. Hij maakt zich zorgen over zijn zoon die bij hem woont en zich afsluit. Gaandeweg herwint Meneer B. de lust om te schrijven en hij preludeert op een groots plan.
‘Met de berg aantekeningen van mijn vader en fragmenten van eigen hand zou het een dikke pil kunnen worden.’ Hij legt de kiem voor De tolk van Java.