Beide bundels, Niemands Land en Overkant, zijn in deze band eindelijk samengebracht. Al gaat het om gedichten van zeer uiteenlopende stijl en strekking, in de bewerkingen van Lanoye lijkt het alsof ze zijn geschreven door slechts één naamgenoot van hemzelf. Een Vlaming uit dat tijdvak, die in één grote, samenhangende bundel zijn wanhoop uitschreeuwt — weliswaar via geleende gedichten. London en the Thames worden Gent en de Leie, Sussex wordt het Soete Land van Waas. Dankzij dit dichterlijke spel hevelt Lanoye oorlogslyriek over van de ene naar de andere taal, van de ene naar de andere biotoop. Zodoende creëert hij, op bescheiden schaal, een tot nu toe ontbrekend literair geheugen. Want op Paul van Ostaijens jeugdwerk na kent de Nederlandstalige literatuur verrassend weinig werk dat dateert uit WO I.