De Joodse familie Sternberg is zwaar getroffen door de Tweede Wereldoorlog. Oma Betsy overleeft Theresienstadt, maar verliest haar man, dochter en kleinzoon. Met gevaar voor eigen leven heeft de moedige Anna haar tienjarige nichtje Fanny op het laatste moment voor deportatie weten te behoeden. Als zij in 1948 terugkeren naar het oude familiehuis in de Rothschildstraat, is dat nog in half verwoeste staat. Achter het huis bloeit weer de kersenboom, maar voor de overlevenden van de familie Sternberg zal niets ooit nog hetzelfde zijn. Toekomst, vaderland en zekerheid zijn woorden zonder betekenis geworden. Toch houdt Betsy vol dat de hoop niet sterft zolang er kinderen zijn.
In dit vierde en afsluitende deel van de familiekroniek over de bewoners van het huis in de Rothschildstraat beschrijft Stefanie Zweig hoe het de familieleden is vergaan die aan de dood wisten te ontsnappen. Daarmee schetst ze een aangrijpend beeld van het dagelijks leven van de Duitse bevolking vlak na de oorlog.