Wanneer op 5 juli 417 in Rome het proces begint tegen een groep heidense Romeinen, blijkt al snel dat het geen routineproces zal worden. Onder de beklaagden bevindt zich namelijk een man, die op de hoogste magistraat, Hadrianus, een bijzondere indruk maakt: herinneringen aan zijn kinderjaren aan de oevers van de Nijl komen naar boven. Nu hij en Claudius Claudianus, die tien jaar daarvoor door hem verbannen was uit Rome, tegenover elkaar staan, dringt het verleden zich pijnlijk op. Met de modernste verteltechnieken brengt Haasse de confrontatie tussen twee culturen in beeld: die van het heidendom en het christendom, waarvan het pleit nog niet is beslecht.