In Noem het nog geen nacht breekt in Tel Kedar, een fictief stadje in een afgelegen deel van de Negev-woestijn, opschudding uit wanneer de zeventienjarige scholier Immanuel Orviëto onder onduidelijke omstandigheden om het leven komt. Immanuel was een drugverslaagde, en zijn vader besluit om ter nagedachtenis van zijn zoon in Tel Kedar een afkickcentrum op poten te zetten. Noa, lerares van zijn zoon, krijgt de opdracht 'het terrein te verkennen'. Noa, vijfenveertig, ziet haar opdracht als een kans om haar leven een nieuwe draai te geven. Maar ze heeft buiten de waard gerekend: de brave burgers van Tel Kedar verzetten zich er met hand en tand tegen dat hun stad 'de nationale vuilnisbak van jeugdige criminelen' wordt.