De debuutroman van Maria Dermoût (1888-1962), die zij op ongeveer zestigjarige leeftijd publiceerde. Deze geromantiseerde autobiografie beschrijft het leven van een welgesteld Nederlands gezin in het Indië aan het begin van de 20ste eeuw. Met oog voor details wordt het leven van alledag beschreven met zijn vaste gewoonten en rituelen: de vader en moeder, de familie, de bedienden, het huis en de grote tuin met de bomen en de exotische vogels.
Als Maria op 11-jarige leeftijd voor haar opvoeding naar Nederland vertrekt, eindigt de roman met de zin: 'Ze moest tijd hebben om het alles te verliezen'. Zestig jaar later beschrijft de schrijfster haar jeugd, als de dag van gisteren, want herinnering is bij haar: het voor je ogen zien gebeuren. En zo is ook haar proza, eenvoudig, bijna mijmerend, maar heel beeldend waarin het eindeloze in tijd en ruimte wordt gesuggereerd. Haar romans die vanuit een hevig doorleefd verleden zijn geschreven, behoren tot de klassieke Indië-literatuur.