Wanneer een man, vijfenvijftig jaar oud, beseft hoe hij zijn angsten kan kanaliseren, durft hij terug te denken aan zijn jeugd, zijn ouders, het gezin en het huis waarin hij opgroeide, en hoe die gelukkige tijd doorbroken werd: zijn vader, die grootse verwachtingen over hem uitsprak, overleed onverwacht. Als langzaam volwassen wordende jongen probeerde hij, balancerend tussen hoop en vrees (vooral angst voor zijn eigen dood), de profetische belofte alsnog in te lossen. In Nu ik schrijft Rutger Pontzen met een groot oog voor detail, in een ritme dat als een trance werkt, met humor en lichtheid, maar soms ook met grote verontwaardiging.