De 'Ode van de zeevis een 900 verzen tellende ode over datgene waaraan de zee doet denken. Alvaro de Campos, het futuristische heteroniem van Pessoa, staat op een zomerochtend aan de kade van de Taag, en begint vandaar een reis naar de diepzee van de geest. Hij vereenzelvigt zich met het zeeleven van vroegere tijden, verliest zich in fantasieën over het piratenleven en hallucinaties waarin hij tegelijk slachtoffer en piraat is. Op het hoogtepunt van zijn extase breekt er iets, de spanning was te groot, de dichter keert zijn verontrustende dromen de rug toe en wendt zich tot zijn gelukkige kindertijd aan de oever van de Taag om ten slotte weer te keren in het heden; de moderne scheepvaart en dezelfde zomerochtend aan de kade. De curve die dit gedicht beschrijft, van de kade via het hysterische verbale geweld van sadistische orgieën op zee, via de verstilde, schrijnende nostalgie naar zijn kinderjaren, terug naar het uitgangspunt, maakt het leven ervan tot een meeslepende gebeurtenis. En een verontrustende. Is de beschrevene alleen uit Pessoa's onderbewustzijn opgedolven of is hier sprake van een collectief onderbewustzijn?
Niet alleen binnen het werk van Pessoa maar ook in het kader van de moderne Europese poëzie neemt de Ode van de zee een bijzondere plaats in.