Ricardo Reis vormt, met Alberto Caeiro en Alvaro de Compas, het trio grote dichterlijke heteroniemen van Fernando Pessoa. Het klassieke heteroniem Reis was voor Pessoa zo belangrijk dat hij zelfs langer leefde dan zijn schepper. Reis, volgens de biografie 'geboren' op 19 september 1887, is de oudste van allemaal. En dat niet alleen: hij schreef ook regelmatiger dan de anderen. Dat alles kan alleen maar zijn omdat Reis, met zijn filosofie van abdicatie, zijn definitie van vrijheid als zelfgekozen horigheid, zijn opvatting van geluk als aanvaarding van het menselijk tekort, voor Pessoa een grote troost moet zijn geweest.
Niet dat Reis er altijd in slaagde de demonen van Pessoa te beheersen. Maar al te vaak voelen we dat Reis zelf niet helemaal in staat is de angsten van Pessoa te bezweren. Dat maakt hem tragisch, al blijft het schrijven in dezelfde aandoenlijke oden van vaak grote schoonheid. Maar zonder deze spanning tussen de Reis zoals Pessoa hem bedoelde en de Reis die niet kon nalaten Pessoa te zijn, zouden deze 'Oden' onder hun stoïcijnse oppervlak niet de intensiteit hebben die ze nu hebben.
De tekst is voorzien van uitgebreid commentaar en een verhelderend nawoord van vertaler en Pessoa-kenner August Willemsen.
Niets meer smeken je handen, dingen nu,
Noch overtuigen je nu stille lippen,
In 't vochtig ondergrondse
Van de zware aarde.
Alleen wellicht de lach waarmee je liefhad
Balsemt je, en tilt in de gedachten
Die je was, nog slechts
Verrotte bijenkorf.
De nutteloze naam die je bij leven
Als een ziel op aarde droeg, leeft niet
Meer voort. De ode grift
Een glimlach zonder naam.
(mei 1927)
'meesterlijk vertaald' - de Volkskrant