Niet eerder speelden voor Gamal Fouad, zoon van een Egyptische vader en een Nederlandse moeder, zijn naam en huidskleur een rol van betekenis. Hij groeide op in twee landen, in een bicultureel gezin, hij was zwart én wit. Maar in Nederland is de segregatie er tegenwoordig bepaald niet minder op geworden. Dat merkt hij bij het kiezen van een school voor zijn kinderen: zijn ze wit of zwart, of juist beide? Dat ziet hij als zijn vrouw in het ziekenhuis halal eten krijgt, alleen vanwege hun achternaam! En dat valt hem op bij reacties op het feit dat zíjn grootouders in een jappenkamp hebben gezeten; alsof hij daar niet wit genoeg voor is.
Aanknopend bij zijn eigen migratie- en familiegeschiedenis en zijn jeugdherinneringen maakt Fouad de stand van zaken in onze huidige samenleving op. Het onderwerp is serieus, zijn toon licht en humoristisch.