Ze zit, met haar benen over de rand, in de vensterbank van het grootste, nu openstaande raam van de woonkamer. Er is nog ruimte voor iemand naast haar, voor nog wel iemand daar weer dicht tegenaan als het moet. Het laatste zomeravondlicht. De bussen beneden rijden dreunend en ruisend af en aan. Er kruipt weer spanning in Kenneths schouders, een onrust, onwillekeurig.
Je lichaam. Waarmee je voelt, waarmee je een ander omhelst of wegduwt, waarin je alleen kunt zijn, of gekoesterd. Het lukt de mensen in Om aan te raken niet altijd om uit hun hoofd te komen en de intimiteit te vinden waarnaar ze verlangen. Sommigen weten niet eens dat ze hunkeren, anderen kunnen dat moeilijk uitdrukken. En als het ze lukt om een ander aan te raken? Dan raast er een hitte door hun borst, van schrik of plezier, of beide – of ze komen eindelijk tot rust.