Nederland, honderd jaar geleden. Cornelis van Eesteren, zoon van een aannemer, wil tegen de wens van
zijn vader in architect worden. Steffa Wine, schippersdochter, ziet een leven voor zich als danseres, een 'verdorven' beroep waarop wordt neergekeken. Beiden komen terecht in de maalstroom van het machinetijdperk, de verwarrende jaren twintig, waarin de opkomst van de techniek grenzeloze mogelijkheden biedt, maar tegelijk de oude manier van leven voorgoed ontmantelt.
Het is de tijd van Bauhaus, De Stijl, Les Ballets Russes. Als antwoord op de ontmenselijking door de industriële revolutie bouwt de culturele avant-garde aan een nieuwe, utopische wereld. Dansen is een reactie op de geestdodende monotonie van het machinewerk. Steffa Wine drukt zo het ritme uit van de nieuwe tijd. Cornelis van Eesteren wil de nieuwe wereld letterlijk scheppen: in baksteen en beton. in 1935 ontwerpt hij het grote uitbreidingsplan van Amsterdam, dat na de oorlog in uitgeklede vorm wordt gebouwd.
In deze moderne tuinstad groeit de auteur op. Maar voor haar vormen de utopische, rechte lijnen van de architect juist een eentonig raster. De enige zwier in haar wederopbouwwijk gaat uit van de onbereikbare balletschool van Steffa Wine. Vrijwel dagelijks, op weg naar school, probeert ze een glimp op te vangen van de magie achter de etalageruit.
Ondanks de zwaartekracht is een even meeslepend als ingenieus vlechtwerk van drie levensverhalen. Het is een boek over toekomstvisioenen, de noodzaak van kunst, en over wat een mens tot mens maakt, tegen de achtergrond van de bewogen twintigste eeuw. In een beeldende stijl neemt Suzanna jansen de lezer mee van de avant-gardescene in Parijs en Berlijn, via de onzekere jaren dertig, langs de klippen van de oorlog en de wederopbouw. Gaandeweg toont ze welke sporen de dromen van honderd jaar geleden hebben nagelaten in onze tijd.