Het is 1944. Veit Kolbe brengt een paar maanden door in het bergdorpje Mondsee, onder de steile Drachenwand. Hij ontmoet hier twee vrouwen, Margot en Margarete. Kolbe is een soldaat met verlof; hij is in Rusland gewond geraakt. Wat de twee vrouwen met hem delen is de hoop dat ze ooit weer een gewoon leven kunnen leiden.
In Onder de Drachenwand schrijft Geiger over Veits verblijf in de bergen, over zijn nachtmerries en de tijdens de oorlog zeldzame normale momenten in dit Oostenrijkse dorpje. Het is een ijzersterke roman over de kracht van verhalen, over het individu en de oorlog, over de dood en over de overlevenden, en over liefde in duistere tijden.