Het verhaal gaat over het wezen van een werkschuw echtpaar. De man, een aartsleugenaar, heeft zijn hele leven slechts een beroep uitgeoefend: dat van werkeloze. De vrouw, even lui als haar man, wordt beheerst door een ziekelijke angst voor een nieuwe oorlog. Ze werken niet, omdat ze het nut van werken niet inzien, want ze hebben immers niets meer van het leven te verwachten? Maar dan, op een vroege lentedag, lijkt het of de man toch iets ontdekt van de schoonheid van het leven. Hij wordt rusteloos, zo zeer dat hij zelfs niet meer de rust vindt voor zijn geliefde bezigheid: slapen. En juist deze rusteloosheid wordt hem noodlottig...