Esther Kinsky (*1956 in Engelskirchen) studeerde slavistiek en anglistiek in Bonn en Toronto. Sinds 1986 is zij actief als vertaalster uit het Pools, Russisch en Engels. Voor haar vertalingen ontving zij in 2009 de Paul Celan-Prijs. In hetzelfde jaar debuteerde zij als auteur. In snel tempo publiceerde zij bij de Berlijnse uitgever Matthes & Seitz drie romans en vier dichtbundels. Voor haar gehele oeuvre ontving Kinsky in 2016 de Adelbert von Chamisso-prijs.
Proza en poëzie lopen door elkaar bij Esther Kinsky. Het onderwerp in haar werk vormen vreemdelingen, schepsels die enkel in het niet vertrouwde, in den vreemde thuis kunnen zijn. Het zijn vluchtelingen, wezens - nu eens dieren dan weer mensen of planten - die in een vreemde omgeving opnieuw voet aan de grond krijgen.
Door de grote en kleine dingen om ons heen te herbenoemen ontstaan loepzuivere taallandschappen die onze zinnen prikkelen. De bundel op de koude helling (2016) is een tweestemmig verslag van een reis door een winters landschap langs rivieren, bergen, een vlakte, de kust van de Middellandse Zee. De reeks heeft een opmerkelijke vorm. Ze bestaat uit 25 gedichten die corresponderen met een prozatekst die onder aan de bladzijden als een band doorloopt.
De geheimzinnige spreuken van de Oudtestamentische profeet Jeremia en de klanken van Franz Schuberts liederencyclus Winterreise maken van het beschreven landschap een plek van afscheid en rouw.
Een diep ontroerende monologue intérieur over vreemd zijn en verlies vervlochten met fijnzinnige waarnemingen en herinneringen.
Proza en poëzie lopen door elkaar bij Esther Kinsky. Het onderwerp in haar werk vormen vreemdelingen, schepsels die enkel in het niet vertrouwde, in den vreemde thuis kunnen zijn. Het zijn vluchtelingen, wezens - nu eens dieren dan weer mensen of planten - die in een vreemde omgeving opnieuw voet aan de grond krijgen.
Door de grote en kleine dingen om ons heen te herbenoemen ontstaan loepzuivere taallandschappen die onze zinnen prikkelen. De bundel op de koude helling (2016) is een tweestemmig verslag van een reis door een winters landschap langs rivieren, bergen, een vlakte, de kust van de Middellandse Zee. De reeks heeft een opmerkelijke vorm. Ze bestaat uit 25 gedichten die corresponderen met een prozatekst die onder aan de bladzijden als een band doorloopt.
De geheimzinnige spreuken van de Oudtestamentische profeet Jeremia en de klanken van Franz Schuberts liederencyclus Winterreise maken van het beschreven landschap een plek van afscheid en rouw.
Een diep ontroerende monologue intérieur over vreemd zijn en verlies vervlochten met fijnzinnige waarnemingen en herinneringen.