Ineengedoken zaten we naast het spoor. Even later schoven de platte laadwagens met de reusachtige kokers voorbij.
`Nu! zei Maan.
Als één man schoten we overeind. Maan en Birdie grepen elk een ijzeren handvat aan een laadwagen beet. Ik volgde hun voorbeeld, zette net als zij mijn voeten op de platte, vierkantige opstapjes en kroop bliksemsnel in een van de rioolbuizen.
`En wat nu? riep ik toen ik eenmaal in mijn betonnen cocon lag.
`Niks, schreeuwde Maan. `Helemaal niks!
Het klonk me als muziek in de oren. Ik liet me meevoeren in deze vreemde tijdcapsule, sloot mijn ogen, leverde me over aan de wind die aan mijn haren en kleren rukte. Alles viel weg. Ik was alleen. Niets of niemand kon me nog raken. En ik wist meteen dat ik dit opnieuw wilde doen, niet één keer, maar zoveel keer als er sterren aan de hemel waren. En nooit, nooit waren er meer dan die nacht.