Toen Arthur van Schendel (1847-1946) in de jaren dertig de in deze uitgave verzamelde romans publiceerde stond hij op het toppunt van zijn roem. Romans als Een zwerver verliefd (1904) en Het fregatschip Johanna Maria (1930) hadden hem grote populariteit bezorgd, maar met het verschijnen van De waterman (1933), Een Hollands drama (1935) en De grauwe vogels (1937) werd hij voor velen pas echt de grootste levende Nederlandse romanschrijver. Het zijn vooral de 'Hollandse' romans die destijds door de toonaangevende critici onmiddellijk als absolute meesterwerken werden beschouwd. Van zijn reputatie getuigt bij uitstek Van Schendels voordracht, in 1938, voor de Nobelprijs voor de Literatuur.