Toen een geheim dreigde onthuld te worden.
De lust in mijn hart was te verterend geworden.
Vergis je niet, we delen geen bloed,
Maar mijn voogd was de man wiens last ik droeg.
Met zijn ijzige, koolzwarte ogen en pepermunten lippen,
Stond ik onder maretak, onmogelijk om nog weg te glippen
Want het was precies op deze koude, stille nacht,
Dat ik toegaf aan het foute en het me zo verdomd veel goeds bracht.