Je vertelde over gemene soldaatjes.
Soldaatjes die alles kapotmaakten.
De dokter gaf je een medicijn dat tegen de soldaatjes ging vechten.
Het duurde even, en toen won het medicijn.
Voor altijd.
Dachten we.
Je voelde je weer beter.
Maar er was nog één soldaatje.
Dat had zich heel goed verstopt.
Polle praat tegen zijn vader. Hij beschrijft hoe stil het is in huis. Dat zijn moeder een beetje moet huilen en dat zijn broer Dajo alleen op zijn kamer zit. Polle vertelt over hoe zijn vader ziek werd. Dat het net superlang stratego was. En dat zijn vader absoluut niet wilde verliezen.
Hij vertelt over de bloemen en de tantes in huis. En hij praat over vroeger. Over de kermis, het schaatsen en voetbal. Hij weet zeker dat zijn vader hem hoort...