'Is hier het paradijs, mevrouw? Nee mijnheer, het paradijs is om de hoek'. Dit Peruaanse kinderliedje symboliseert het verlangen van de twee hoofdpersonen uit de nieuwe roman van Mario Vargas Llosa. Het zijn de half Franse, half Peruaanse Flora Tristán en har kleinzoon, de Franse schilder Paul Gauguin. In Het paradijs om de hoek worden hun levens in elkaar afwisselende hoofdstukken gereconstrueerd.
Voor Flora, een negentiende-eeuwse utopiste, is het paradijs een betere maatschappij in de toekomst, waarin het lot van de vrouw en de arbeiders wordt verlicht. Gauguins paradijs bevindt zich daarentegen in het heden, in zijn eigen tijd, maar ver van huis. Daarom onderneemt hij lange reizen van Bretagne naar Arles, waar hij met 'de gekke Hollander' Van Gogh werkt, en naar het ongerepte Tahiti en de Marquesa-eilanden. Wat de beide gelukzoekers verbindt is de obsessieve koppigheid waarmee ze hun paradijs najagen. Beiden laten voor een hoger doel hun partner en hun vertrouwde omgeving in de steek. Naarmate het verhaal vordert, wordt hun verwantschap steeds beter zichtbaar - evenals hun tot mislukken gedoemde idealisme. Wanneer ze ten slotte sterven, heeft geen van beiden het paradijs bereikt.