In Peenhaar schildert Renard het natuurgetrouwe portret van het jongetje dat hij zelf was: het roodharige buitenbeentje, het jongste kind in een gezin van middenstanders, met een eerlijke, zwijgzame vader en een kwaadaardige moeder: Madame Lepic – intelligent, leugenachtig, geniepig en veracht door haar echtgenoot. Zij haat haar jongste telg en vergalt zijn jeugd. Peenhaar maakte voor eens en altijd een eind aan de victoriaanse mythe van het idyllische gezinsleven. In de gevoelloze wereld der volwassenen, die vastbesloten zijn hem te temmen en te beschaven, zet Peenhaar zich schrap en voert hij zijn eigen kleine oorlog. Over het enfant terrible van deze intieme satire schreef Renard zelf: ‘Peenhaar is geen wezen dat wordt gemaakt, hij is een wezen dat bestaat.’