Wie zou er alleen willen lezen over de gekraagde roodstaart of het negengordelig gordeldier? Waarom dan wel bibliotheken volgeschreven over die ene soort, de mens? Wie het altijd alleen over zijn eigen soort wil hebben, is de provinciaal van het dierenrijk.
Lezen doe je om te kijken wat er in een ander omgaat: iemand van het andere geslacht, een ander volk, een andere tijd. En wie is er anderser dan het dier? Kijk door de ogen van de dieren, ruik door hun neuzen en je krijgt er evenzovele werelden bij. Maar dan moet je van de cultuur afdalen naar de natuur. Daar houden schrijvers niet van.
In de letteren gebeurt alles vijftig jaar later. Al kijken biologen al een halve eeuw naar het zichtbare gedrag van mensen, en is Freud allang een stripfiguur, toch wroeten de meeste romanschrijvers nog in het onbewuste, in de jeugd op zoek naar trauma’s, in de anus naar fixaties. Maar er zijn er ook die bewijzen dat het wel kan: de ziel van de mens zoeken in de drijfveren van dieren, kijken in de kop van een koe.
Boekenweek essay 2009