Tytus ontdekt de kleine, babbelzieke Gustaw en besluit hem mee te nemen naar Nederland. Op de Utrechtse automarkt leert Gustaw de fijne kneepjes van de louche autohandel kennen. Rond zijn zestiende sjachert hij erop los, verkoopt alles was los en vast zit en leidt een groot deel van de handel van Tytus. Op moment van de aansluiting van Polen bij de Europese Unie bezit Gustaw een omvangrijke autohandel, transportbedrijven en uitzendbureau’s, maar spits zich voornamelijk op in- en verkoop van namaakartikelen. Met behulp van de Chinezen wil hij zoveel mogelijk namaak produceren en goedkoop verhandelen. Niet enkel de familie Beckham, maar iedereen moet snel en gemakkelijk toegang krijgen tot de wereld van Prada, Gucci, Viagra en Rolex. Hoe sneller de wereld verzadigd raakt, hoe beter. Dat scheelt gedwongen arbeid, prostitutie, moorden en een hoop hypocrisie. Gustaw brengt zelf wel uitzondering op zijn eigen veronderstelling aan: het merk Polen. Dat dient op alle mogelijke manieren verdedigd te worden. Nooit ofte nimmer mag dat aan inflatie onderhevig worden. Gustaw is trots op Polen en als geheim agent houdt hij gastarbeiders uit zijn geboorteland in de gaten. Iedere Pool die het merk in diskrediet brengt, kan op een bezoekje rekenen van de ‘witte adelaars’, Gustaw’s mannetjes, onder het motto: ‘Imago is gewoon een kwestie van je mensen de goede weg in slaan.’
Andere bevolkingsgroepen hebben immers eerder bewezen dat het ontbreken van een groot inspirator en goed leider kan leiden tot verachting van een volk, en zelfs tot malaise: zij misten een groots iemand als Gustaw Bolek, handelaar in alles …