Het valt niet mee om je hoofd boven water te houden - je kunt hoogstens proberen jezelf aan je eigen haar omhoog te trekken. Dit is een van de belangrijkste conclusies die de hoofdpersoon uit deze roman trekt, als hij na een toevallig begonnen reis een baantje in een jeugdherberg krijgt aangeboden. Te midden van natgeregende bruiden, dorstige Twentse meisjes en interplanetaire ingezonden brieven probeert hij zich drijvend te houden. Dat valt nog niet mee: hoe langer hij erover nadenkt, hoe schimmiger het verschil tussen inzicht en waanzin, tussen de waarheid en de wartaal is. Even lijkt de hoofdpersoon -van wie de lezer inmiddels hartstochtelijk is gaan houden- vaste grond te voelen als hij terechtkomt in de Moeder Aller Polonaises, maar de grote vragen blijven hem kwellen. Vragen als: waarom ben ik niet gewoon thuis gebleven, en: wie is toch het vreemde maar bloedmooie meisje dat 's nachts door de tuinen van de jeugdherberg dwaalt?