De bundel "De reis" verscheen voor het eerst in 1928 en bevat vijftien novellen waarin een uiteenlopend gezelschap typisch pirandelliaanse personages ten tonele wordt gevoerd in veelal vreemde, groteske en paradoxale situaties, zoals in het titelverhaal, waarin de hoofdpersoon, een vrouw, al ruim in de dertig, voor het eerst de wereld en de liefde leert kennen tijdens een reis die voor haar de eerste en de laatste zal zijn. De "Novellen voor een jaar" vormen misschien wel het meest essentiële deel van Pirandello’s literaire productie, in elk geval dat deel waar de auteur zelf bijzonder op gesteld was en dat hij met niet aflatende toewijding tot zijn laatste levensdagen zou blijven verzorgen. In deze verhalen brengt Pirandello de thema’s van zijn dichterlijk onderzoek van de mens grondig tot ontwikkeling en verbreedt en verdiept hij zijn visie op het bestaand in al zijn schakeringen met zijn immense repertoire aan gebeurtenissen en conflicten, personage en situaties.