In de laatste tien jaren heb ik in het 'Hollands Maandblad', 'Spektator', 'Kennis & Methode' en op andere plekken stukken geschreven die serieus bedoeld waren, en daarom niet werden opgenomen in vrolijke bundels als 'De Encyclopedie', 'Opperlandse taal- en letterkunde' of '...honderd. Ik kom!' Dertien van die artikelen, aangevuld met de teksten van voordrachten gehouden in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, en een fragment uit een leerboek, heb ik hier bijeengebracht. Hun gemeenschappelijke kenmerk is de kijk van een wiskundige op taal en taalkunde. Aan de orde komen de beginselen van de Chomskyaanse en van de structurele taalkunde, de kwantitatieve en statistische taalkunde, de táálfilosofie en de taalfilosofíé, de computer-taalkunde en de kunstmatige intelligentie, en nog enige andere planten uit de vruchtbare akker waar de mathematische os de linguïstische ploeg trekt, zoals een machine die E-loos Nederlands spreekt, de vraag hoe lange woorden eruit zien, het verband tussen meetkunde en semantiek, en het luchtkasteel van de automatische vertaling in de Europese Gemeenschap. De zestien hoofdstukken zijn onder te brengen als elementen in een 4-bij-4-matrix, in de blaadjes van en viermaal vertakkende binaire boom, of in de hoekpunten van een vierdimensionale kubus.