De haas, het paard, het everzwijn, de hinde rennen wat ze kunnen. De schaduw van de haas, de schaduw van het paard, de schaduw van de hinde, de schaduw van het everzwijn rennen mee. Ze rennen over de vlakte, ze rennen door het zand, ze rennen door het gras. Ze rennen langs een heuvel. De haas, het paard, het everzwijn, de hinde zwenken langs de heuvel. Ze gaan hard, ze gaan snel, ze gaan vlug.