Ze was naar New York gekomen om rechercheur te worden, omdat ze geloofde in orde, omdat ze orde nodig had om te overleven. Ze had de touwtjes in handen genomen, had zichzelf gemaakt tot Eve Dallas, zoals ze door de anonieme maatschappelijk werker was gedoopt.
Een feestje in de gegoede kringen wordt verstoord door een naakte, met bloed besmeurde man, met het mes nog in zijn hand, die ervan overtuigd is dat hij een moord heeft gepleegd. Eve Dallas wordt ingeschakeld om de misdaad uit te pluizen, én de misdadigers. Alles wijst op een satanistisch ritueel, maar de nuchtere Eve gelooft niet in het aanbidden van de duivel.
De dood omringde haar. Ze had dagelijks met hem te maken, droomde 's nachts van hem. Leefde altijd met hem. Ze kende zijn geluiden, zijn geuren, zelfs hoe hij aanvoelde. Tien jaar als agent hadden haar niet tegen hem gehard. Een decennium bij de politie had niet gemaakt dat ze hem accepteerde.De doden waren haar zaak. Ze leefde met hen, werkte met hen, bestudeerde hen. Ze droomde van hen. Moord schokte niet meer, maar bleef afstotend.