Ik heb een zwak voor preludes, voor dat wat begint, wat worstelt met de aanvang of eenvoudig zonder enige worsteling begint, de prelude als lente die iets groots aankondigt of waarop direct, zonder tussenliggende zomer, het verval van de herfst volgt, de prelude als instrumentaal voorspel zonder vastliggende vorm of als een improvisatie die voor het hoofdwerk wordt gespeeld, dan wel als opwarmer voor de muzikant of als mogelijkheid je virtuositeit te tonen, de prelude desnoods als aanloop waarmee je je instrument stemt, als inleiding van een suite of als een stuk dat aan een fuga voorafgaat en hiermee een contrast vormt, en anders gewoon als offi cieel muziekstuk, als zelfstandige compositie, in het extreemste geval als opperste vorm van verveling het maakt me allemaal niet uit: de prelude is mijn favoriete muziekvorm. De prelude laat iets open. Altijd. Maar daar, in dat hotel, met die onafl atende karavaan van herriemakers langs mijn balkon, in het smorende Jakarta onder een deken van smog waar geen satellietcamera doorheen kon gluren, hoorde die gitaarmuziek niet thuis.