Het is 55 v. Chr. Het leger van Julius Caesar, de Rode Wolf, is in het noorden om de Germaanse stammen zo snel mogelijk onder de voet te lopen. Makkelijk gaat dat niet, ze stuiten op veel verzet. Onder de troepen bevindt zich – geheel tegen zijn zin – de verkenner Rufus. Zijn wereld verandert radicaal als hij op een dag verdwaald in het woud. Dagen zwerft hij door het ondoordringbare moerassige bos, tot hij op een Germaanse stam stuit. Ze nemen hem meteen gevangen. Gelukkig heeft Rufus Germaans leren spreken van Ortwin, zijn vroeger Germaanse slaaf en vriend. Rufus weet zijn lot – geofferd worden aan de moerasgoden – te keren. Hij betaalt hiervoor echter een hoge prijs; hij wordt gedwongen alles te vertellen over de gevechtstactieken van Caesar, zodat de Germanen het leger van de Rode Wolf kunnen verslaan. Opgegroeid als rijke Romein moet Rufus zich nu staande zien te houden in een ‘primitieve’ Germaanse cultuur. Hij voelt zich ontheemd. Als een meisje met betoverende blauwe ogen zich over hem ontfermt begint hij zich beter te voelen en zelfs langzaam te vergemaniseren. Op een dag moet hij een beslissing nemen: blijft hij bij de Germanen of kiest hij voor zijn luxe leven in Rome? Verraadt hij zijn eigen volk of nieuwe vrienden?